Context
De Commissie Grondgebondenheid, ingesteld door LTO-vakgroep Melkveehouderij en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), heeft geadviseerd dat in 2025 65 procent van het eiwitrantsoen voor de koe afkomstig moet zijn van eigen land of uit de directe omgeving van het bedrijf, tot een straal van twintig kilometer. Op deze manier wordt de ruwvoer-mestkringloop steeds regionaler. Boeren zullen dan immers minder krachtvoer nodig hebben dat van ver komt en buiten de kringloop ligt. Als boer heb je dan natuurlijk wel voldoende grasland nodig om dit doel te bereiken.
Melkveehouders en akkerbouwers kunnen samenwerken bij het sluiten van de kringlopen in de landbouw. Bijvoorbeeld door het vormen van een gezamenlijk bouwplan. Akkerbouwers kunnen bijvoorbeeld aardappelen, uien en suikerbieten telen, afgewisseld met gras of een ander voedergewas. De voedergewassen dienen als aanvulling op het rantsoen van het vee en als rustgewas in het bouwplan van de akkerbouwer. Dit zorgt er tegelijkertijd voor dat de nutriëntenhuishouding weer op orde wordt gebracht. De akkerbouwer krijgt van de veehouder stalmest voor zijn akkers.
Kansen
Er zijn verschillende mogelijkheden om als veehouder en akkerbouwer gezamenlijk aan de slag te gaan met robuuste teelt.
- Pacht extra land voor het verbouwen van eiwitrijke gewassen als veldbonen en lupine.
- Ga een samenwerking aan met natuurorganisaties. Onderhoud van percelen in ruil voor beweiding en maaisel.
- Neem rustgewassen of tussengewassen zoals luzerne, veldbonen of lupine op in het rotatieschema; ze zijn goed voor de bodemstructuur en verhogen organisch stofgehalte van de bodem. Dit geldt ook voor melkveehouders, als afwisseling op percelen waar jaar na jaar snijmais wordt verbouwd.
- Combineer grasmengsels met kruidige gewassen zoals klaver. Die bevatten naast eiwit ook andere waardevolle voedingsingrediënten. Bovendien bindt klaver stikstof en maakt dat beschikbaar voor het gras.
- Verminder het gebruik van krachtvoer en vervang dat door grasklaver aan het rantsoen toe te voegen.
- Onderzoek welke eiwithoudende gewassen in aanmerking komen voor een subsidie via het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Klik hier voor GLB 2020.
‘Onze Blaarkoppen groeien goed op kruidenrijke grasmengels’
Kennis uit onderzoek
Pieter de Wolf, onderzoeker Open Teelten bij Wageningen Plant Research, onderzoekt akker-veecombinaties die goed toepasbaar zijn in de praktijk en de robuuste teelt ten goede komen. “Uit onderzoek blijkt dat tijdelijk grasland heel goed samengaat met akkerbouwvruchtwisseling, omdat grasland snel organische stof vastlegt dat ten goede komt aan het akkerbouwgewas.”
Daar zit echter wel een keerzijde aan die De Wolf in de praktijk steeds vaker ziet: als een veehouder bijvoorbeeld aardappelen op zijn bedrijf gaat verbouwen en grasland gaat ploegen voor die aardappelen. “Er komt wel tijdelijk gras bij de akkerbouwer voor terug, maar het scheuren van langjarig grasland is niet echt wat je wilt.” De Wolf concludeert dat gras bij de akkerbouwer gunstig is voor de opbouw van organische stof, maar dat er ook organische stof verloren gaat als aan de andere kant meerjarig gras wordt geploegd.
Het advies aan de veehouder is: laat blijvend grasland blijvend. Houd daarnaast een perceel met tijdelijk grasland dat afgewisseld wordt met akkerbouwgewassen op het veebedrijf. Zie ook dit advies van 60-20-20: 60 procent van je perceel blijvend grasland, 20 om 20 afwisselend grasland met klaver en bijvoorbeeld mais of een ander gewas.
Volgens De Wolf gebeurt het ruilen van land door akkerbouwers en (melk)veeboeren al langer. Hij pleit ervoor dat zowel de veehouder als de akkerbouwer samen een (bouw)plan afspreken en dus planmatig gaan werken bij gebruik van percelen bij het melkveebedrijf. Op het akkerbouwbedrijf is vrijwel altijd sprake van een vast bouwplan.
‘Grasland heeft veel verzorging nodig’
Praktijk
Pieter de Wolf, onderzoeker bij WUR Open Teelten in Lelystad, in gesprek met Joris Buijs, melkveehouder in Etten-Leur. Zij spreken over hoe je als melkveehouder akkerbouwgewassen kunt telen op eigen land, zodat je niet meer afhankelijk bent van krachtvoer uit het buitenland.
Eerste stappen
- Heb je als melkveehouder onvoldoende grond om te komen tot een groter aandeel eiwit van eigen bodem, bespreek dan met akkerbouwers uit de omgeving wat de mogelijkheden zijn. De praktijk leert dat akkerbouwers ruwvoer (gras/grasklaver, vaak ook mais) telen en dat verkopen aan een veehouder. Dat kan met een afspraak of een contract, soms ook in ruil voor (stro)mest.
- Voor akkerbouwers: ruil tijdelijk grasland tegen aardappelen. WUR-onderzoeker Pieter de Wolf: “Dat gebeurt nog niet vaak. Veehouders vinden het vaak veel gedoe, met zoveel bewerkingen op afstand. In Noord-Holland zagen we dat akkerbouwers dat succesvol wisten te sturen, zodat ze toch tijdelijk grasland op het eigen bedrijf kregen, in ruil voor aardappelen bij de veehouder. De afstand moet dan niet te groot zijn tussen de bedrijven.”
‘Doe dingen die een ander niet doet. Dan boek je vooruitgang’
Verdienvermogen
Door samenwerking tussen akkerbouwer en veehouder kunnen zij zowel kosten besparen als nieuwe inkomstenbronnen aanboren. Veetelers hebben:
- Minder aankoop van krachtvoer.
- Besparing op transportkosten door lokaal voer te kopen waar mogelijk.
Akkerbouwers profiteren door:
- Verbeterde bodemkwaliteit, dus hogere en/of kwalitatief betere opbrengsten.
- Gebruik van mest van collega’s, of eigen mest in het geval van een gemengd bedrijf. Hierdoor heb je minder kunstmestaankoop.
Veehouder Maurits Tepper uit Roderwolde: “De massa maakt de kassa, zeggen ze weleens. Maar als de kosten navenant zijn en je hebt een tegenslag, dan ben je verder van huis. Als ondernemer heb ik geleerd om de input zo klein mogelijk te houden, waardoor de kosten laag blijven.”